Ik blijft het nog steeds bizar vinden dat derdejaarsstudenten tegen de lamp lopen en in de latere fase van hun opleiding niet geschikt blijken te zijn voor het vak. Zo schrok mijn collega verleden week van een portfolio waarin alle bewijzen van ‘kunnen’ tegen de student in kwestie spraken. Op de stageplek hadden ze hem het dringende advies gegeven een andere baan te zoeken. Deze jongen had geen cognitief probleem. Zijn persoonlijkheid bleek niet te matchen met de beroepsrollen. Helaas was dat alleen stagebegeleiders duidelijk geworden. De student bleef zeggen recht te hebben zijn studie af te ronden.

 

De vraag die ons beide bezighield was: hoe was deze student zo ver gekomen in de opleiding? Hadden onze toetsen en begeleidingsgesprekken niet tot vereiste inzichten geleid? Of leed deze student aan chronische zelfoverschatting en was dit zijn leerstijl? We kwamen beiden tot de conclusie dat we in een niet sluitend onderwijssysteem werkzaam zijn. Open maar ook onpersoonlijk. Wij, docenten zijn niet op de hoogte van studenten die elders zijn vastgelopen. Er staat geen kaartenbak met studentgegevens. Een digitaal studentvolgsysteem staat niet tot onze beschikking. Bovendien zijn de instapeisen van studieonderdelen vaak niet expliciet.

De ontbrekende leergeschiedenis van individuele studenten speelt ons, in tegenstelling tot het basisonderwijs, parten. Want daar neemt de lerares haar groep het hele jaar op sleeptouw. Ze geeft verschillende vakken. Indien nodig draagt ze zaken in kleine kring over. Onze studenten krijgen het voordeel van de twijfel. Van vakdocenten op eilanden en studieloopbaanbegeleiders per leerjaar. Ze worden niet over periodes van vier, vijf of zes jaar gevolgd. Er zijn geen dossiers. Alleen studiepunten. Portfolio’s die elk jaar anders moeten worden vormgegeven. En zo kwamen wij samen tot de conclusie dat studenten het beste gevolgd kunnen worden door één docent. Hij houdt ze in beeld.

facebook100        linkedin100        CRKBO Instelling logo