Een hogeschooldocent beschreef onlangs in een bekend dagblad dat de onderwijsinspectie eenzijdig onderzoek deed naar procedures op zijn hogeschool. De onderwijskwaliteit op papier is vastgesteld. De docent vraagt zich af waarom de inspectie zijn lessen niet bezocht. Die vormen het hart van het onderwijs, meent hij. Ik denk dat docenten verder moeten kijken dan hun les lang is. Lessen vormen een deel van het aangeboden onderwijs. De kwaliteit van onderwijs wordt echter ook bepaald door adequate toetsen, handleidingen, opdrachten, oefeningen én het gebruik ervan.
Daar is terecht door de inspectie naar gekeken. Ook is gekeken naar collegiaal toezicht van commissies op de kwaliteit van ontwikkelde onderwijsmaterialen.
Het is niet vreemd dat hogeschooldocenten lessen belangrijk vinden. Docenten spreken daar over hun vak. Ze hebben het gevoel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van jonge professionals.
Maar deze opvattingen zijn te eng, te smal. Docenten zijn niet uitsluitend expert. Ze zijn werknemer bij een schoolorganisatie, een opleiding waar met meerdere mensen gepoogd wordt studenten iets te leren. Daar hoort afstemming met collega’s, gebruik van bepaalde standaarden, registratie en archiveringsplicht en nog veel meer bij. Docenten hebben zich te verantwoorden, naar interne- én externe partijen. Of zij dit leuk vinden of niet.
De huidige toestanden in het hoger beroepsonderwijs zijn deels toe te schrijven aan het kwaliteitsbewustzijn van docenten. Dit is onvoldoende ontwikkeld. Een aantal oorzaken ligt daaraan ten grondslag. Ten eerste worden doorgaans opleidingsmanagers en kwaliteitszorgmedewerkers verantwoordelijk gehouden voor kwaliteitszorgtaken. Congressen, seminars en workshops over stelselwijzigingen, worden door hen bezocht. Alleen projectmatig worden docententeams bij kwaliteitszorgactiviteiten betrokken, zoals bijvoorbeeld bij accreditaties. Ten tweede worden accreditatiekaders en kwaliteitszorgsystemen van een eigen opleiding door docenten onvoldoende gekend. Het toetsingskader dat de NVAO en de onderwijsinspectie hanteert, vormt een materie op zich. Voor het nieuwe accreditatiestelsel, worden geen lesgevende docenten geschoold. Ook behoort deze kost niet tot een inwerkprogramma op hogescholen. Ten derde worden docenten op studiedagen vaak geconfronteerd met onderwijskundige kaders, didactische modellen en termen met wisselende betekenissen. Een totaalbeeld ontbreekt en zorgt ervoor dat docenten door de bomen het bos niet meer zien. Aanpassingen van onderwijsmaterialen komt daarna zonder ondersteuning moeilijk op gang. Daar komt bij dat structureel overleg tussen docenten lastig is. Docenten hebben verschillende takenpakketten en werken vaak voor meerdere opleidingen (of bedrijven). Onderwijsontwikkelingstaken voeren zij naast hun lessen uit.
Kwaliteitszorgbewustzijn begint vaak als docenten didactische cursussen doorlopen en een beeld krijgen hoe een opleiding is georganiseerd. In dit soort cursussen horen zij aan welke eisen lessen, studieprogramma’s en onderwijsmaterialen moeten voldoen. Ook horen zij wat zichtbaar moet worden.
Het onderwijs is op bepaalde opleidingen te vrijblijvend geweest en te veel bepaald door managers die zich niet lieten tegenspreken door meedenkende docenten. Zaak is te investeren in docenten en managers die weten hoe een onderwijsbedrijf werkt. Hopelijk begrijpen zij straks dat autonomie op hogescholen om een blik in de keuken vraagt. Niet als controlemiddel, maar ter optimalisatie van eigen onderwijs (en niet alleen lessen). Als we zover zijn, hoop ik dat de onderwijsinspectie ook een stapje terug doet.