Werkstukken vergelijken met eerdere werkstukken.
Tijdens een cursus over toetsen vertelt een docent fotografie van een kunstopleiding dat hij het anders gaat doen. Hij wil cijfers uit gaan delen als hij alle werkstukken heeft bekeken en collega’s heeft gesproken. Want hij had cijfers in het afgelopen jaar te snel uitgedeeld. Op een beoordelingsdag gaf hij de eerste werkstukken een te-hoog cijfer. Naarmate zo’n dag vorderde, realiseerde hij zich dat werkstukken te hoog waren becijferd. Die 8 in de ochtend werd in de middag een 6. Als hij alles beoordeeld had, kon hij aangeven wat werkstukken waard waren.
In het verhaal over zijn werkwijze viel mij op dat werkstukken met elkaar werden vergeleken. Er werd een ranking aangebracht. Werkstukken die bekeken werden op een dag werden als het ware naast elkaar gelegd en becijferd. Dat becijferen vond niet absoluut maar relatief plaats. Sommige werkstukken waren minder origineel, onderscheidend en confronterend dan anderen. Niet de kwaliteit van het werkstuk als zodanig maar het werkstuk ten opzichte van de rest kreeg een waardering.
Wat ik niet begreep is dat hier werkstukken onderling vergeleken werden. Werkstukken waren in het kunstonderwijs toch niet te vergelijken met elkaar? Ook deze werkstukken hadden een eigen karakter, een eigen gezicht en waren uniek in hun soort. Elk werkstuk toonde aan hoe de kunstenaar in wording gegroeid was. Eigenlijk had deze docent niet naar de werkstukken van de groep maar naar de werkstukken van een individuele student moeten kijken. Die serie eigen werkstukken had hij op een rij moeten leggen. Daarmee had hij de progressie kunnen vaststellen. Dit had geen inter-beoordeling maar een intra-beoordeling moeten zijn.
De BKE training zorgde voor een flash back naar mijn oude baan als docent op het speciaal onderwijs. Ik gaf technieklessen aan kleine groepjes VSO leerlingen in Zoetermeer. Bijzondere leerlingen. Ze hadden allemaal iets van een idiot savant. Zeer getalenteerd op een smal gebied. Een leerling kon waanzinnig striptekenen, een leerling was extreem muzikaal, een leerling imiteerde mij feilloos. Deze leerlingen waren niet met elkaar te vergelijken. Ik beoordeelde hun werkstukken niet met een beoordelingslijst. Ik keek met hun mentor of ze gegroeid waren in zelfstandigheid, gereedschap-gebruik, technische vaardigheden.
In het kunstonderwijs letten docenten op de signatuur van de kunstenaar. Studenten die imiteren, niet experimenten en voor veiligheid gaan, worden streng gewezen op hun onderscheidend vermogen. Als kunstenaar vind je werkstukken uit. Je maakt ze niet na. Ze zijn verrassend en origineel. Ze zeggen iets over jouw kijk op de wereld. Op de vorming van dat handschrift is waar een docent aan een kunstopleiding op let. Hij bekijkt zijn studenten als ik mijn leerlingen in het speciaal onderwijs. Ieder uniek in zijn soort. Ik zou dus nooit een groep studenten, maar een serie opeenvolgende werkstukken beoordelen. Daaruit is een ontwikkeling af te leiden.
Rene van Kralingen (november 2017)